"Misschien is de band die wij als nabestaande hebben met het lichaam na overlijden, juist datgene wat ons bang maakt voor de dood. Het onbekende over niet alleen dat wat er na de dood is, maar ook met dat wat er met het lijf gebeurd dat achter blijft. De bacteriën die nu op mijn huid leven, mij mijn leven lang al kennen en na mijn sterven langzaam mijn huid afbreken. Hoe vocht langzaam uit mijn lichaam zal trekken. Hoe mijn spieren zich langzaam verslappen als laatste blijk van eeuwige ontspanning. Mijn huid zal verkleuren in oranje, paars, rood en groen.
Als ik dood ga wil ik mijn lijk volledig zijn gang laten gaan in al zijn ontbindende glorie. Laat mijn lichaam het leven geven aan al die organismes die op en naast mij hebben geleefd. Laat mijn stoffelijk overschot opgaan in de aarde onder en boven mij. Ik wil na mijn dood terug de kosmos in en als duizend sterren uit elkaar spatten. Voor eeuwig weer niets, maar ook alles om ons heen zijn".
"Ik kom in een slecht verlichte loods terecht met grote garage deur. Er staan kasten aan weerszijde van de ruimte. De vloer is van beton en hier-en-daar ligt een poel water. Ik denk dat hier de lichamen binnenkomen. Op één van de deuren staat ‘verzorgingsruimte’. Ik film de ruimte maar stop omdat er iemand binnenkomt. Twee schoonmakers tillen een stofzuiger naar binnen. We kijken elkaar aan. Ik voel schaamte. Is filmen hier oneerbiedig? Ik wil tegen de vrouwen zeggen dat ik nooit zomaar een lijk zou filmen. Maar dat zeggen, voelt juist als toegeven. Ze vroegen er niet naar. Als ik het filmen van lijken zomaar opbreng lijkt het juist of daar naar opzoek was.
Dat ben ik niet. Al zou ik liegen als ik niet beken dat ik me wel steeds afvraag wat er achter de zwarte deur in de loods bevind".
"Het is een beladen ochtend de dag dat ik naar Westerveld ga. Mijn moeder is die ochtend in het ziekenhuis opgenomen. Ik heb haar koffer gepakt: vier pyjama’s, twee paar warme sokken, een paar onderbroeken, een nachtlampje in de vorm van een hertje en twee boeken. Het voelt als de laatste curtain call, dit was het het dan mama".
"Er rent een kind in een zwarte jurk door de gang als we langs de ovens lopen. Haar moeder loopt achter haar aan. We kijken hun na en lopen dan zelf de ruimte in. De ruimte van de oven is volledig betegeld met roest/bruin kleurige tegels en heeft geen daglicht. De vrouw en haar kind waren de laatste die hier nog waren. De oven gaat hoorbaar aan en de geur van houtsnippers vult de kamer. Het is een indringende en drukkende lucht die in razend tempo elk hoekje en gaatje van de ruimte heeft gevuld.
‘Je hebt nog geluk, het kan heel anders ruiken’".