Lesopzet:

 

Na de eerste 2 lessen gaan we in 3 lesdagen aan jouw onderzoeksplan werken:

 

LES 3 04/06/2021:

Blok 3: Motivatie en relevantie (C)

Blok 4: Doelfroep en stakeholders (C)

 

LES 4 11/06/2021:

Blok 1: Vragen stellen (D) en hypothese (E)

Blok 3: Onderzoeksinstrumenten (methodes) (F)

Blok 4: Presentatie en feedback

 

LES 5: 18/06/2021

Blok 3: Contextualisatie (B), planning (G)

Blok 4: Onderzoeksplan en presentatie vorm delen (teaser)

 

Deadline 1506/2021: Onderzoeksplan en presentatie

 

Programma opzet:

De eerste les hebben jullie de introductie onderzoeken en bronnen zoeken gehad, aankomende 3 lessen gaan we stapsgewijs en tijdens de lessen werken aan je onderzeksplan.Elke les moet je literatuur lezen en een vraag bij de literatuur voorbereiden. Het kan zij dat we je vragen documenten te 'scannen' (zie les 1).

 


 

LES 3 (04-06-2021):

Motivatie, Relevantie en doelgroep (C)

 

Blok 3: Literatuur en Motivatie, relevantie (C)

Blok 4: Doelgroep/stakeholders (C)

 

Lesdoel:

Deze les gaat over de beweegredenen achter je onderzoek, je hebt een aantal kernwoorden en een onderwep dat je facineerd, maar waarom zou je deze onderzoeken? En wat ga je onderzoeken? Tijdens deze les ga je de motivatie en relevantie bepalen van je onderwerp en een vraag met hypothese formuleren.

 

Voorbereiding:

Baarda, B., Bakker, E. en Julsing, M. (2013) Basisboek kwalitatief onderzoek. Handleiding
voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek . Groningen: Noordhoff
Uitgevers. Baricco, A. (2018).

 

Hoofdstuk 1, 2 en 3 (blz. 13-128)

 

Lesmateriaal (doornemen):

LES 1: Introductie onderzoek + bronnen zoeken

LES 2: Kernwoorden, bronnen en onderwerp

 

 

Literatuur

14.15-15.00 uur


Start (45 minuten):

Vragen over de literatuur besprekenin groepjes van 5

 

Groepjes 20 minuten bespreken en daarna 20 minuten de vragen bespreken

 

Behandel per tekst (tekst = per hoofdstuk of les)

Bepaal wat de makkelijkste teksten waren en de moeilijkste?

Bepaal welke je gaat behandelen

Behandel de volgende vragen:

  1. Waar gaat het over? Wat is de hoofdgedachte van de tekst/les/hoofdstuk?
  2. Jargon: Waren er termen die moeilijk waren of Die je moest opzoeken?  
  3. Doel: wat is het hoofd doel van de tekst/les/hoofdstuk?
  4. Middel: Hoe stelt de tekst/les/hoofdstuk voor dit doel te bereiken?
  5. Inzichten: wat waren de nuttigste tips (die je nog niet kende)?
  6. Mening/kritisch: Wat vond jij van de tekst? Wat miste er?

 

Terugkoppeling: Vragen die over blijven en discussie punten plenair bespreken (20 minuten)

 

 

 

 

 

 

Om jezelf af te vragen:

- Hoeveel Engelse teksten?

- Heb je de Fontys bibliotheek gezocht?

- Welke zoekmachines heb je gebruikt? 

- Welke databases heb je gebruikt?

- Hoeveel offline v/s online gevonden bronnen?

- hoeveel boeken v/s artikelen?

- hoeveel diversiteit in bronnen?

- personen (kunstenaar, collega, auteur, etc.)

- praktijk voorbeelden (case study, project, instituut, plek)

- Wetenschappelijke publicaties

- Niet-wetenschappelijke teksten

- Observaties

- Kunstpraktijk

Doelgroep en stakeholders

16.30-18.00 uur

 
Je weet wat je belangrijk vindt en kan duiden waaro het belangrijk is, om te weten voor wie het belangrijk is maken we eerst een inventarisatie van de betrokken partijen (stakeholders). Daarna bepaal je een doelgroep.

 

Kies een van de bovenstaande insteken:

 

Wie zijn er relevant:

Individueel (15 minuten)

 

Schet een kaart stakeholder analyse

 

wie is je directe doelgroep

wie is je indirectie doelgroep

wie heb je nodig

 

Delen (30 minuten = 10 min per persoon)

 

Deel je kaart met je groepje van 3:

- ben je stakeholders vergeten?

 

Oefening uit vorige les voor thuis (voorbereiding volgende les):

Kernbegrippen (A) en Onderwerp (B)

 

Het belangrijkste in eenonderoek is je onderwerp bepalen, vanuit het onderwerp en het bronnen onderzoek kunnen meerdere onderzoeksvragen komen, her gaan we de volgende les op verder


Individueel (15-20 minuten)

- Kijk naar je visie selecteer 3 kern begrippen/woorden (maak post-its, kaartjes en leg ze neer)

- Maak een Engelse vertaling van je begrippen/woorden (leg deze naast je woord/begrip)

- Bedenk voor elk begrip/woord minstens 3 symoniemen (mag engels of nederlands, leg deze om je woord/begrip)

 

Individueel (20 minuten) 

Samenvatting voor jezelf:

1: geef een korte samenvatting van waar je onderzoek over zou kunnen gaan(onderwerp) breng de kernwoorden in relatie tot elkaar. (Wat vind ik interessant, wat facineerd me, waar zou ik meer over willen weten, waar zou ik het over kunnen gaan hebben in mijn onderzoek, iets met.. in relatie tot

 

Baarda, B(2018).

Hoofdstuk 4 (blz. 131-162)

 

 


 

 

Oefening 3:

17.30-18.10


Individuele opdracht (10 minuten):

Speeches/pleidooi: Maak een speech van 1 min. voor je doelgroep

 

Schijf op, oefen, klok op de minuut, we delen het aan het eind!

 

Start: Geachte/beste/dag/hallo/hoi/yo... (doelgroep)

Bijv.:directeuren/docenten/studenten/lotgenoten/publiek/kunstenaars/jongeren etc.)

 

Tips:

- denk aan je relevantie/motivatie en spreek je doelgroep aan (wie wil je overtuigen van het belang?)

- let op overdracht, intonatie, relevant taalgebruik

 

Plenair (30 minuten):

Speeches klassikaal delen

 

Oefening 2

16.30-17.30

 

Je weet nu wat je belangrijk vindt (motivatie) en waarom het belangrijk is (relevantie), nu de laatste stap: voor wie is het belangrijk? 

 

Individueel (5 minuten):

Koppel aan een (of meerdere) perspectiev(en) een doelgroep

 

Kies 1 doelgroep (voor wie is het belangrijk?)

Bijv: als iets theoretisch relevant is, kunnen beleidsmakers je foelgroep zijn of kleuters je doelgroep zijn. Als iets artistiek relevant is, kan de kunstenaar je doelgroep zijn maar ook museum bezoekers. Bedenk ook waarom het belangrijk is voor jou doelgroep.

 

Let op: in je onderzoek kun je groepen gebruiken, maar dit hoeft dus niet je uiteindelijke doelgroep te zijn. Het kan zijn dat je communicatie aan een andere groep is dan de doelgroep van jou onderzoek.


Plenair (5 minuten)

Wie wil delen?

 

Motivatie en revelvantie: Waarom?

15.00-16.10 uur

 

Introductie (20 minuten)

15.00-15.20 uur

 

 

Motivatie = belang volgens jou (= persoonlijk/intrinsiek)

 

Relevantie = belang volgens anderen (= extrinsiek) of gebrek aan anderen die er belang in zien (= gemis), het is nog niet gedaan (= gat/kans) een probleem waar (nog) geen oplossing voor is (= probleem), aannames bevragen (= ontkracting/bevestiging)

 

Doelgroep = Voor wie is jou onderwerp (en de uitkomst van jou onderzoeksvraag) belangrijk/relevant? (wie heeft er wat aan? voor wie doe je het?)

 

Publiek = Met wie communiceer/deel je je onderzoek (aan wie vertel je het: jury, klasgenoten, etc.)?)

 

 

 

Quote (Alex Mannesse) over het verschil tussen motivatie en relevantie: "Kijk, iedereen moet vocht hebben, minimaal 1,5 liter per dag, het water (relevantie) is voor de noodzaak en een biertje (motivatie) is voor het plezier"

 

 

Voorbeeld: Waarom is Shakespeare nu nog relevant?

 

 

Oefening 1:

15.20-16.10 uur

 

Individuele opdracht (20 minuten):

 

Schrijf voor jezelf de volgende punt uit: 

 

1. Motivatie/ Relevantie

- Waarom is het belangrijk voor jou (motivatie)

- waarom is het belangrijk voor/volgens anderen (relevantie)

 

Perspectieven:

 

A. Persoonlijk

 

B. Artistiek

 

C. Educatief / pedagogogisch / didactisch

 

D. Maatschappelijk / politiek / beleidsmatig / institutioneel 

 

       E. Theoretisch (historisch / filosofisch etc.)

 

Delen in groepjes van 3 (30 minuten = 10 minuten per persoon):

 

1. Vat je motivaties en relevanties kort samen (ook als er een mist)

2. Suggesties: zijn er nog meer relevanties of motivtvaties vanuit je mede student?

 

 

 

 

 

Rondje:

Onderwerp: 3 woorden

Context: 1 woord

https://www.hellonewday.nl/vergroot-je-succeskansen-met-de-stakeholderanalyse/

Afsluiten en volgende les (20 minuten):

18.10-18.30

 

 

Voorbereiding:

Boek (lezen):

Baarda, B., Bakker, E. en Julsing, M. (2013) Basisboek kwalitatief onderzoek. Handleiding
voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek . Groningen: Noordhoff
Uitgevers. Baricco, A. (2018).

 

Hoofdstuk 5, 6 en 7 (blz. 165-282)

 

Artikel (lezen):

Op weg naar een vruchtbare vallei. Over methoden en methodologieën in artistiek onderzoek


Doornemen (scannen):

#TiSDD Method Library

https://www.spilter.nl/stakeholdersanalyse/

Zie Project Campus 'materialen' voor de evaluatie formulieren

 

Onderzoeksopzet


A. Kernwoorden

B. Samenvatting (Introductie onderwerp, context,  onderzoeksvelden met rerenties/bronnen, afbakening)


C. Motivatie en relevantie + doelgroep


D. Onderzoeksvraag

E. Hypothese


F. Onderzoeksintrumenten (methodes)

G. Planning


Let op:

- Het gaat om causaal verband (logische opvolging van de stappen) en  onderbouwing/redenatie: waarom maak jij de keuzes die je maakt, wat ga je doen en waarom ga je het doen?

- let op APA

- let op minimaal 5 bronnen


Voorbeelden van HBO onderzoek:

https://www.hbo-kennisbank.nl

ttps://www.aramer.org/



Doel: het plan is je leidraad tijdens je onderoek (MKE2), je kan het plan tijdens het process wijzigen

let op: ook verschillende onderzoeksvelden (B) om het zelfde onderwerp te onderzoeken

1. Motivation

 

 a. The fact of having a motive; (Literary Criticism) the structure of cause and effect in the plot of a play or other literary work, esp. as accounting for the motives of the characters' actions. Cf. motive v. 2,

 

b. originally Psychology. The (conscious or unconscious) stimulus for action towards a desired goal, esp. as resulting from psychological or social factors; the factors giving purpose or direction to human or animal behaviour. Now also more generally (as a count noun): the reason a person has for acting in a particular way, a motive.

 


Motive

 

 1. transitive. To motivate (an action, etc.; occasionally a person); to provide with a motive or inciting cause; to give or supply a motive to; to be the motive of. Also in passive: to be prompted by something as a motive.

2. Relevant adj


b. Without construction: appropriate or applicable in the (esp. current) context or circumstances; having social, political, etc., relevance (relevance n. 2b); apposite.

 

 

Relevancy n.

1. Scots Law. The fact of a defence, claim, etc., being legally sufficient, adequate, or pertinent; an instance of this.