De ontwikkeling van de muzikale taal van Arnold Schönberg tussen 1899 en 1908
(2016)
author(s): Patrick van der Linden
published in: Codarts
Met dit onderzoeksverslag sluit ik mijn studie Theorie der Muziek aan het conservatorium af. Deze Masterstudie vormde een uitbreiding en intensivering van mijn bachelorscriptie. Dit schrijven handelde over tonaliteit in de koorwerken Friede auf Erden (opus 13, Arnold Schönberg) en Entflieht auf leichten Kähnen (opus 2, Webern).
Mijn uitgangspunt was dat ik me zowel in de theorie rondom Schönberg als de muziek van Schönberg wilde verdiepen. Ik wilde onderzoeken of analyse van zijn werk ons kan helpen zijn muziek beter te begrijpen en te waarderen. De keuze voor het onderwerp is ingegeven door nieuwsgierigheid naar Schönberg en zijn werk enerzijds: aan den lijve wilde ik ondervinden hoe zijn composities vanuit een Brahms/Wagner-traditie in amper tien jaar tijd zijn geëvolueerd naar een strikt persoonlijke stijl, in de literatuur meestal met vrije atonaliteit aangeduid. Anderzijds is de keuze gegroeid vanuit mijn werkveld als dirigent: binnen dit veld heb ik veel te maken met concertprogramma’s van koorwerken na Brahms (1833-1897) en Wagner (1813-1883). De Duits georiënteerde koormuziek van de tweede helft van de negentiende eeuw tot en met de Eerste Wereldoorlog raakt me als musicus en als mens. Het is dan ook uitermate bevredigend om te proberen te achterhalen hoe een componist als Schönberg te werk is gegaan, op welke wijze hij bij de traditie aansluit en hoe hij vanuit deze traditie zijn eigen lijn trekt. Het verwerven van kennis en inzicht en de praktische toepassing daarvan in mijn werk als docent en dirigent gaan gelijk op.
De centrale onderzoeksvraag is: hoe ontwikkelt zich de muzikale taal bij Schönberg in het eerste decennium van de twintigste eeuw? Hierbij is de studie gewijd aan een specifiek, wat minder belicht genre uit Schönbergs rijke scheppingsperiode: de klavierliederen uit 1899-1909. De keuze voor juist zijn vocale repertoire zal verder worden toegelicht in hoofdstuk 3.
In het verslag wordt vanuit de probleemstelling antwoord gegeven op onderliggende vragen, zoals:
- Wat is tonaliteit? Wat is functionele tonaliteit?
- Wat is atonaliteit? Voor Schönberg was dit een negatieve term. Is dat terecht? Bestaat atonaliteit?
- Ondermijnt Schönberg de tonaliteit? Met andere woorden: verdwijnt deze? ? Of verrijkt Schönberg de tonaliteit?
Into the Hanging Gardens - A Pianist's Exploration of Arnold Schönberg's Opus 15
(last edited: 2018)
author(s): Friederike Wildschütz
This exposition is in progress and its share status is: visible to all.
Reflections on the Project “The Voice of the Piano: Performing early 20th century Lieder with Arnold Schönberg's "Das Buch der hängenden Gärten" as central work”
Arnold Schönberg’s “Das Buch der hängenden Gärten”, Op. 15 (1908/09) could be considered the most important song cycle of the 20th century, yet in comparison to German Lieder from the 19th century, it is rarely performed, and existing research does not focus on the pianist’s perspective. The artistic research project “The Voice of the Piano” centred on exploring the work from a pianist’s viewpoint and articulating performer’s knowledge related to it. Key concerns were if it is possible and appropriate to approach Opus 15 through the poetry and “play the words”, if there is a particular “performative feel” to this repertoire related to either the poet or the composer and if Schönberg’s musical language in this cycle that is often considered the starting point of his so-called atonal period requires new skills and competencies from the pianist.
To develop a better understanding of the cycle, Opus 15 was contextualised in three different ways. It was performed together with other Lieder with texts by Stefan George, other Lieder by Arnold Schönberg and other Lieder that were composed in 1908 and 1909. The project resulted in a concert for each of the contextualisations, a final concert and the reflections “Into the Hanging Gardens: A Pianist's Exploration of Arnold Schönberg's Opus 15”. The reflections trace the artistic process and elaborate on the three contextualisations and on how the pianist’s understanding of and approach to the work and its performance changed throughout the project. They reveal insights developed through an in-depth study of the poem texts, the music, relevant literature and recordings and through the practice and performance of the cycle.